Geschiedenis van de Mandoline

 

V.l.n.r. een Milanese barokmandoline (meest gebruikt bij barokuitvoeringen) van Alex Vervaet, een Napolitaanse barokmandoline van Kristof Braekman en twee hedendaagse Napolitaanse mandolines (de voorste is van Luigi Embergher).

 

 
Onderstaand historisch overzicht werd opgesteld door Gerda Abts, naar een tekst van Marga Wilden-Husgen, professor mandoline aan de Staatlichen Hochschule für Musik Rheinland, Institut Wuppertal. De link naar de website van Gerda Abts is: www.gevoeligesnaar.be
 
1. De barokmandoline.

Er bestaan verschillende types van mandoline. Het gebruikte type in de muziekacademies en in de mandoline-orkesten is ook de meest verspreide, namelijk de Napolitaanse mandoline. Het is aangewezen dat een leraar mandoline op de hoogte is van de geschiedenis van de mandoline en zijn literatuur. Hier volgt dan een beknopte geschiedenis.

De mandoline is een sopraaninstrument dat tot de luitfamilie behoort. In de tweede helft van de 17e eeuw bestonden er twee soorten mandolines.

Een eerste type had de vorm (en de onderdelen) van een kleine renaissanceluit. Het had de volgende kenmerken:
- een vlakke, eivormige klankkast;
- een klankopening met rozet;
- lateraal (zijwaarts) geplaatste stemsleutels;
- een rugwaarts gewelfd bovenblad;
- vier, vijf of zes koren darmsnaren. De discantsnaren werden g" - d" - a' gestemd; de bassnaren e' - h - g.

In de 17e eeuw werd deze barokmandoline mandurina, mandola, mandolino, mandürchen of bandürchen genoemd. In die tijd gebruikte men als plectrum een vederschacht of een houten plectrum uit kersenboomschors. Uit dit type ontwikkelde een mandoline die in de 19de eeuw de naam Milanese of Lombardische mandoline kreeg. Zij was zwaarder gebouwd, had messingfretten en 6 enkele snaren.

De jongste jaren komt de barokmandoline terug in de belangstelling. Vooral in Duitsland grijpen een aantal mandolinisten terug naar dit instrument wanneer zij oudere stukken zo oorspronkelijk mogelijk willen brengen.

De bekende componist Antonio Vivaldi (1678-1740) schreef vier composities voor de barokmandoline:
- concert in C-Dur, RV 425, voor mandoline en strijkers;
- concert in G-Dur, RV 532, voor twee mandolines en strijkers;
- concert in C-Dur "Con molti Instrumente", RV 558, met onder meer twee mandolines en twee theorbes;
- een mandolinepartij in het oratorium "Juditha Triumphans", RV 644.

Een tweede type was de voorloper van de Napolitaanse mandoline. Dit type had de volgende kenmerken:
- diepgewelfde half peervormige klankkast met smalle ribben;
- klankgat zonder rozet;
- licht geknikt bovenblad;
- licht geknikte kop met sagitaal geplaatste stemsleutels;
- boven op geplaatste kam;
- snaren die aan de achterkant vastgemaakt zijn;
- snaren uit messing of darm.

Voor zover we weten bestonden in de 17e eeuw twee soorten mandolines van dit type:
- de Florentijnse mandoline met vijf dubbele snaren, met als stemming a" - e" - c' - g' - d';
- de Genuese mandoline met zes dubbele snaren met als stemming e" - h' - g' - d' - a - e.

In de oudste teruggevonden mandolinemethode van Francesco Conti (1682-1732), die uitgegeven werd in het begin van de 18e eeuw, staat een nauwkeurige beschrijving van de Genuese mandoline.

2. De Napolitaanse mandoline.

Het juiste tijdstip waarop de Napolitaanse mandoline is ontstaan, is tot hiertoe nog niet vastgesteld. De schattingen van de musicologen lopen uiteen van 1650 tot 1750. De Napolitaanse mandoline is het type dat op dit ogenblik het meest verspreid is. Deze mandoline heeft vier dubbele snaren met als stemming e" - a' - d' - g. De composities waarvan geweten is dat ze speciaal geschreven zijn voor Napolitaanse mandoline dateren van 1750.

Het instrument had de hierboven vernoemde bouwkenmerken met messingfretten. Uit een beschrijving van 1760 blijkt dat men in die tijd voor elk van de snaren een verschillend materiaal gebruikte:
- de g-snaar bestond uit darm en was met zilver of zijde omsponnen;
- de d'- en de a'-snaar waren van messing;
- de e"-snaar was een darmsnaar.

Als plectrum gebruikte men een vederschacht of een plectrum gemaakt van kersenboomschors.

In de tweede helft van de 18e eeuw kende de mandoline zijn klassieke bloeitijd. Vanuit Napels brak de mandoline door tot in Parijs. Er verschenen in die periode een aantal studiemethodes waarvan er vijf nu nog bekend zijn:
- Giovanni Fouchetti: 1760 in Lyon, 1770 in Parijs;
- Giovanni Battiste Gervasio: 1767 in Parijs;
- Pietro Denis: 1768 en 1782 in Parijs;
- Michel Corrette: 1772 in Lyon;
- Gabriele Leone: 1768, 1770 en 1773 in Parijs, 1785 in Londen.

Deze studiemethodes geven gedetailleerde aanwijzingen hoe de mandoline in de 18e eeuw werd bespeeld. De hoofdtechnieken waren:
- de eentoonaanslag (de neerwaartse aanslag over twee snaren en de opwaartse aanslag met één snaar);
- gebroken drieklanken (arpèges) op verschillende kunstvolle manieren uitgevoerd;
- de tremolo kwam alleen als versiering voor: een uitgeschreven triller.

Onder deze studiemethodes springt die van Gabriele Leone er uit: zij geldt als de grootste school van het mandolinespel. De aanwijzingen die daarin besproken worden laten de huidige mandolinisten toe om zich authentieke informatie over de historische instrumentbehandeling en speeltechniek te verschaffen, zoals de violisten en fluitisten beschikken over de studiemethodes van Leopold Mozart en Joachim Quantz.

De mandoline was in de 18e eeuw een geliefd kamermuziekinstrument. Talrijke gevonden werken in verscheidene bezettingen zijn daarvan het bewijs. Zo zijn er bijvoorbeeld in de Weense Kulturkreis een aantal composities voor mandoline en strijkorkest ontstaan, wat bewijst dat de mandoline haar plaats had in het officiële muziekleven.

Naast vele kleine meesters schreven ook bekende componisten zoals Johann Adolf Hasse (1699-1783), Carl Stamitz (1745-1801), Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791), Ludwig van Beethoven (1770-1827) en Johann Nepomuk Hummel (1778-1837) mandolinemuziek.

In talrijke opera's en oratoria's van de 18e eeuw is er een mandolinepartij te vinden, bijvoorbeeld bij Caldara, Conti, Händel, Hasse, Galuppi, Jomelli, Gretry, Salieri en ook bij W. A. Mozart. Deze traditie werd tot op heden verder gezet. We vinden immers ook mandolinestukken terug in de opera's van Verdi, Schrecker, Pfitzner, Schönberg, Stravinsky, Hindemith, Fortner, B. A. Zimmermann, Ligeti, Henze, en anderen.

Tegen het einde van de 18e eeuw ging de ontwikkeling bij de gitaar en tijdelijk ook bij de mandoline van de korige naar de enkelbesnaring. Bartolomeo Bortolazzi (ca. 1770-1840) geeft in zijn mandolinemethode - die in 1805 verscheen - een beschrijving van de Cremonische mandoline, die de vorm en de bouwstijl van de Napolitaanse mandoline heeft, maar die bespannen is met vier darmsnaren en die bespeeld wordt met een plectrum van kersenboomschors.

In de 19de eeuw verdween de mandoline uit het muziekleven door de veranderde muziekstijl. Zij leefde verder in de Italiaanse volksmuziek. De speeltechnieken van de klassieke mandolinemeesters geraakten in de vergetelheid. De tremolo werd de hoofdspeeltechniek: men probeerde met die tremolo zo goed als mogelijk de gestreken toon van de viool te imiteren.

3. Eerste herleving van de mandoline in Italië.

Rond 1870 kwam er echter een herleving van de mandolinespeelkunst in Italië. Musici als Carmine de Laurentiis, Raffaele Calace, Carlo Munier en Silvio Ranieri maakten van de mandoline een virtuoos instrument en schreven studiemethodes voor de "romantische mandoline".

In die tijd werden er veranderingen aangebracht aan de bouw van de mandoline. Raffaele Calace (mandolinevirtuoos, componist, leraar en instrumentenbouwer) uit Napels en Luigi Embergher uit Rome ontwikkelden de concertmandoline. De stemschroeven, die vroeger uit hout waren vervaardigd, werden vervangen door een schroefmechaniek die ofwel in een gesloten kop ofwel in een doorgestoken kop bevestigd was.

Vanaf 1835 werden voor de mandoline staalsnaren gebruikt. Die waren ontwikkeld door Pasquale Vinaccia, afkomstig van een beroemde familie van instrumentenbouwers.

Sinds ca. 1940 wordt het instrument bespannen met omwonden staaldraad bij de g, d'- en a'-snaar, bij de e'-snaar gebruikt men chroomstaalsnaren.

De mensuur bleef ongewijzigd op 33 cm; de klankkast werd groter en de toets werd langer: hij omvatte 24 fretten i.p.v. 12 of 14.

In de 19e eeuw ontstonden de eerste mandolinekwartetten. Zij hadden de volgende bezetting:
- eerste mandoline;
- tweede mandoline;
- altmandoline (met als stemming c - g - d' - a') of mandola (een nieuwe ontwikkeling: een grote mandoline die een octaaf
lager werd gestemd als de mandoline);
- liuto (een basinstrument uit de mandolinefamilie met als stemming
C - G - D - A - E') of gitaar.
Uit deze bezetting ontwikkelden zich de huidige mandoline-orkesten in Italië, Duitsland, België, Nederland, Frankrijk en Oostenrijk. De orkesten speelden aanvankelijk populaire, licht klassieke en romantische werken die origineel voor strijkorkest waren. Hierdoor verloor de mandolinemuziek de aansluiting met de muzikale ontwikkeling van de 20ste eeuw.
 
Illustratie rechts: hedendaagse concertmandoline en mandolo
 
4. De revival van de mandoline vanuit Duitsland.

In Duitsland kende het mandoline-onderricht een enorme doorbraak, wat zijn invloed had op de buurlanden.

In 1913 schreef de Duitser Theodor Ritter een vijfdelige mandolinemethode die hoofdzakelijk gebaseerd was op de stijlinvloeden van de 19e eeuw; de voornaamste techniek die hij gebruikte was de tremolo.

Later verdiepte Konrad Wölki zich in de geschiedenis van de mandoline. Hij gebruikte zowel de romantische tremolo als de klassieke aanslagtechnieken. De mandolinemethode Deutsche Schule für Mandoline (1939) was hiervan het resultaat.

Na een onderbreking door de Tweede Wereldoorlog kwam er een nieuwe oriëntering. Een intensieve scholing van de lekenmuzikanten zette zich in. De B.D.Z., de bond van Duitse tokkelmuzikanten (mandolinisten en gitaristen) ontstond. De belangrijkste medewerkers waren Konrad Wölki, Adolf Möszner, Siegfried Behrend en de Japanse mandolinist Takashi Ochi. Componisten werden ertoe aangezet om ook voor mandoline te schrijven.

In 1971 werd de mandoline ook toegelaten tot de wedstrijd "Jugend musiziert"; dit betekende een stimulans, vooral voor de Duitse jeugd, om mandoline te spelen. Een degelijke opleiding van leraars mandoline werd noodzakelijk. De mandolinecursus kwam er eerst in enkele muziekacademies en later ook in de "Staatlichen Hochschule für Musik Rheinland, Institut Wuppertal" (wat bij ons overeenkomt met een muziekconservatorium) met als docente Marga Wilden-Hüsgen.

Nieuwe muziek werd geschreven, oude originele muziek werd toegankelijk gemaakt. Men streefde ernaar om de muziek uit de verschillende periodes met de juiste interpretatietechniek te spelen, naast een bewust gemaakte toonvorming.

In België kwam de ontwikkeling van het mandoline-onderricht later op gang.

In het begin van deze eeuw stonden wij er goed voor. De Italiaanse mandoline-virtuoos Silvio Ranieri (1882-1956) leefde in Brussel. Hij schreef een belangrijke vierdelige mandolinemethode, waarvan nu enkel de twee eerste delen nog te koop zijn. Zijn belangrijkste leerling, Florimond Costers, leidde Frans De Groodt (1892-1988) op, die op zijn beurt wereldwijd als mandolinevirtuoos geprezen werd. Het Antwerpse mandoline-orkest Koninklijke Estudiantina La Napolitaine, waarvan Frans De Groodt concertmeester was, behaalde prijzen in gans Europa.

Frans De Groodt werd dé pionier van het mandoline-onderricht in Vlaanderen, eerst in de vrije muziekschool "Jozef Van Poppel" te Deurne (vanaf 1942), later te Borgerhout (vanaf 1946). Deze cursussen werden echter opgeheven rond 1960. Enkele leerlingen van Frans De Groodt zetten zijn werk verder.

In Merksem was het Lucie Van Velthoven die in 1952 tot mandolinelerares werd aangesteld voor een gemeentelijk cursus aan de muziekacademie. Deze gemeentelijke cursus werd na de fusie met Antwerpen de eerste officieel erkende en gesubsidieerde mandolinecursus in Vlaanderen. Vanaf september 1981 werd Marianne Verpoest mandolinelerares in de bijafdeling te Brecht en in september 1988 volgde zij Lucie Van Velthoven op in Merksem.

In Brasschaat evolueerde de leergang mandoline mee met het wel en wee van de aanvankelijk vrije en later gemeentelijke muziekacademie . Frans De Groodt was er even mandolineleraar tijdens de oorlogsjaren '40-'45; Robert Janssens, stichter van het "Brasschaats Mandoline-Orkest", gaf er les in de jaren '50 en één van zijn leerlingen, Karel Janssens, was er leraar van 1969 tot 1990, vanaf 1981 samen met Krista Sass. In 1990 werd Karel Janssens opgevolgd door Gerda Abts.

Om na de oppensioenstelling van mevrouw Van Velthoven in Merksem een opvolging te kunnen blijven garanderen werd, dankzij de inspraak van de heren A. De Meulder, directeur van de muziekacademie van Merksem, V. Van Puyenbroek, hoofdleraar gitaar aan het muziekconservatorium van Antwerpen, en C. Cooremans, toen directeur van het muziekconservatorium van Antwerpen, de cursus mandoline sedert september 1989 in het conservatorium erkend. Mevrouw Marga Wilden-Husgen werd bereid gevonden om de eerste "Eerste Prijzen" voor mandoline in België voor te bereiden. Twee leerlingen van Mevr. Van Velthoven, Marianne Verpoest en Gerda Abts, schreven hiervoor in en werden de eerste officieel gediplomeerde mandolinisten in ons land (juni 1991). Later schreven ook de altviolist Patrick Van Netelbosch (1990) en Krista Sass (1991), leerlinge van de heer Karel Janssens, zich in.

Intussen werd door het nieuwe systeem in het kunstonderwijs de mogelijkheid gegeven om in gelijk welke muziekacademie een mandolinecursus in te richten. Naast de reeds bestaande mandolineklassen van Merksem (lerares M. Verpoest) en van Brasschaat (leraressen K. Sass en G. Abts) werden ook in de muziekacademies van Berchem, Lier en Wijnegem (lerares G. Abts) de cursus mandoline gestart. Ook worden er mandolinecursussen gegeven aan de vrije gemeentelijke muziekscholen van Aarschot en Linden-Lubbeek en aan enkele jeugdmuziekscholen in de provincies Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen.

De toekomst voor het mandoline-onderricht ligt open!

In de jaren '80 werden zowel in Wallonië als in Vlaanderen initiatieven genomen om de mandoline meer bekendheid te geven. Robert Janssens publiceerde zijn "Geschiedenis van de mandoline" (Antwerpen - Metropolis); in Malmedy wordt er sinds 1982 een tweejaarlijks "Festival de la Mandoline" georganiseerd; het Brasschaats Mandoline-Orkest bracht 1 LP en 1 CD uit en in september 1988 werd de "Vlaamse Mandolinefederatie" opgericht om de contacten tussen de verschillende mandoline-orkesten in Vlaanderen te stimuleren en om de mandoline en de mandolinemuziek te propageren.